ArchiefArtikelenZoeken
01.01.07

EXTRA ARTIKEL: We hebben geen gezamenlijke geschiedenis, maar we leven wel in één land

Door: Jan Marten Praamsma

Geografische kanttekeningen bij een historische Canon

In zijn laatste column over de ‘Canon van Nederland’ schrijft Rob van der Vaart dat we als geografen iets zullen moeten vinden van de keuzes die de Canon-commissie heeft gemaakt. Want, ook al is de Canon geen kerncurriculum en evenmin een examenprogramma, zowel de commissie als de minister benadrukken de betekenis van de ‘Canon van Nederland’ voor het onderwijs in haar volle breedte. En dat voor een canon die in de media abusievelijk al als ‘De Historische Canon’ werd aangeduid. Reden genoeg voor een korte kritische en geografische reflectie.

Een nieuw ‘Verhaal Nederland’
Er is een behoefte aan een nieuw ‘Verhaal Nederland’ schrijft de minister op 1 september 2005 in het instellingsbesluit van de Canon-commissie. We moeten weer komen tot een gezamenlijk beleefde nationale identiteit, die ons het gevoel van nationale eigenheid en saamhorigheid weer moet geven.

Zowel de discussies over inburgering en integratie als de verlegenheid met onze positie binnen Europa na het referendum over de grondwet maken duidelijk dat er meer dan ooit behoefte is aan een visie op de Nederlandse identiteit. Wat betekent het om Nederlander te zijn en waar staat die Nederlandse identiteit eigenlijk voor? Minister Van der Hoeven refereerde in haar toespraak bij de instelling van de Canon-commissie aan de feestelijke ceremonie rond de nationalisatie van nieuwe Nederlanders. Tegen die achtergrond zou de behoefte aan een nieuwe ‘Canon van Nederland’ begrepen moet worden. Het onderwijs maakt te weinig werk van haar ‘socialisatiefunctie’, vergeleken bij haar ‘kwalificatiefunctie’. In andere woorden: we bereiden jongeren wel voor op de arbeidsmarkt, maar doen te weinig aan de vorming van zelfbewuste Nederlandse staatsburgers. Daar moet iets aan gebeuren.

Verlegenheid
Maar eenmaal geïnstalleerd blijkt de Canon-commissie enigszins verlegen met de haar meegegeven opdracht en vooral met de daarachter liggende verwachtingen. De idee van een ‘nationale identiteit’ is voor de cultuurwetenschappers in de commissie een onmogelijke opgave. Ze waarschuwen dat we voorzichtig moeten zijn met termen als 'Nederland', 'Nederlandse cultuur' en 'Nederlandse geschiedenis’. “Tot in de negentiende eeuw is het begrip 'Nederland' een anachronisme, en ook het adjectief ‘Nederlands' blijft voor die vroege geschiedenis problematisch” schrijft de commissie in haar eindrapport. Schrijven met het oog op een ‘Nederlandse nationale identiteit’ zien ze dan ook niet zitten: “Zo het al ooit valide is geweest, dan nu minder dan ooit: in de internationale, multiculturele wereld van vandaag is het een bedrieglijk, ja gevaarlijk begrip”.

En we kunnen de commissie daarin geen ongelijk geven. Ook als we dichter bij huis blijven en bijvoorbeeld kijken naar de integratie van allochtonen in onze samenleving, dan moeten we constateren dat er geen sprake is van een gezamenlijke nationale geschiedenis ... en dat die zich ook niet laat aanpraten, zelfs niet via goed geschiedenisonderwijs. Rob van der Vaart schreef dat ook al in maart vorig jaar in Geografie, nog vóórdat de Canon-commissie van start ging. En de commissie constateert met betrekking tot de Canon dan ook terecht: “waar het om gaat, is dat dit de Canon is van het land dat wij gezamenlijk bewonen”.

Een gezamenlijk woongebied
En daar raakt de commissie een wezenlijk punt. En dat punt had naar mijn mening kunnen en moeten leiden tot een andere canon, meer geografisch en wat minder eenzijdig historisch. Wat ons bindt is niet een gezamenlijke geschiedenis, maar een gezamenlijke woonplaats, een ‘samen-leven’. Bovendien is wat ons bindt – maar dat durven politici vaak niet hardop te zeggen – een gezamenlijke toekomst. Juist voor jongeren, die de toekomst nog voor zich hebben, zou daar het gevoel van nationale verbondenheid moeten liggen. Niet in een gezamenlijk verleden, maar in een gezamenlijke toekomst in een gezamenlijk land.

Het zijn dan ook niet de hunebedden die ons binden, maar wel het Drentse landschap dat een deel vormt van ons gezamenlijke woongebied en waarbinnen natuurlijk die hunebedden een onmisbaar element vormen. Het is niet de uitvinding van de boekdrukkunst die onze lotsverbondenheid symboliseert, maar wel de informatiemaatschappij die door die boekdrukkunst ontketend werd en waarin onze jongeren vandaag en morgen hun weg moeten vinden.

De Canon-commissie zelf schrijft het zo: “Kennis en begrip van hoe dit land zich heeft ontwikkeld, wat het aan waardevols heeft voortgebracht, en waar het in de wereld tot nu toe wel en niet voor heeft gestaan is een zinvol en verrijkend leerdoel, en verschaft de samenleving een referentiekader dat rendeert bij onderling verkeer en bij het als Nederlander opereren in de wereld”. Dat is een perspectief op het verleden met het oog op de toekomst!

De Canon-commissie werkt deze gedachte vooral uit in wat zij de ‘hoofdlijnen van de Canon’ noemt: 14 belangrijke ontwikkelingen in de totstandkoming van het Nederland van vandaag die werkelijk verhelderend zijn voor hedendaagse situaties en verhoudingen, veel meer dan de 50 doorkijkjes dat doen (zie kader). Maar die 14 hoofdlijnen spreken minder tot de verbeelding dan de ‘vensters’ en krijgen daarom in de media maar weinig aandacht. En ook de commissie zelf doet niet veel moeite om daar verandering in te brengen. En dat terwijl toch de gedachte van een perspectief op het verleden met het oog op de toekomst met vrucht verder uit te werken is.

Naar een geografische ‘Canon van Nederland’
Onderwijs en burgerschapsvorming houden in dat we jongeren inleiden in onze samenleving en cultuur. We doen dat omdat zij daarin op den duur hun eigen rol zullen gaan spelen. Sterker nog: de jongeren van vandaag zullen op den duur het beheer over heel die Nederlandse samenleving van ons over moeten nemen. Onderwijs is kinderen inleiden en inwijden in ons ‘erfgoed’. De vraag wat daarin belangrijk is heeft vooral te maken met de vraag hoe dat erfgoed eigenlijk in elkaar zit en wat je moet weten om daar verantwoord met om te kunnen gaan. De keuze, selectie en verantwoording van leerstof zou dan ook moeten plaatsvinden tegen die achtergrond.

Wat houdt dan dat erfgoed in en hoe zou dat een plaats moeten krijgen in de ‘Canon van Nederland’? In aansluiting op de hoofdlijnen die Rob van der Vaart als schetste in zijn Column in het februarinummer van Geografie, zie ik vier aspecten.

(1) De Canon-commissie suggereert het al: Wat wij kinderen nalaten is in de eerste plaats Nederland als woonplaats. Binnen dat kader is het bijvoorbeeld noodzakelijk elementaire kennis te hebben van zaken als waterbeheer (dijken, polders, etc.). Waterstaat hoort niet in de Canon thuis als ‘nationale trots’, maar als noodzakelijke bestaansvoorwaarde. Net als enige kennis van landschap en natuur die noodzakelijk zijn voor een verantwoord beheer van wat we in de loop der eeuwen hebben opgebouwd. En natuurlijk horen ‘De Beemster’ en ‘De Watersnood’ uit het huidige Canon-voorstel daar ook bij.

(2) Nog belangrijker is waarschijnlijk enig inzicht te hebben in de hele ruimtelijke en economische infrastructuur die we de komende generatie nalaten: steden, dorpen, wegen, kanalen, kantoren, fabrieken, havens, recreatiegebieden, enzovoorts. Die infrastructuur vormt het erfgoed, het uitgangspunt én de randvoorwaarde waarbinnen ook een komende generatie weer een samenleving draaiende moet houden. En dat kan weer niet zonder enig inzicht in de Europese en mondiale contexten waarbinnen die samenleving functioneert. Binnen dat perspectief kunnen natuurlijk ook Canon-onderwerpen als ‘De grachtengordel’, ‘Buitenhuizen’, ‘De eerste spoorlijn’, ‘De haven van Rotterdam’, ‘De gasbel’ én ‘Europa’ een plaats krijgen.

(3) En nog weer belangrijker dan die materiële en economische infrastructuur is waarschijnlijk de sociale infrastructuur: Het meest kostbare en complexe erfgoed dat we onze kinderen nalaten. Om ook in de toekomst verstandig te kunnen omgaan met het geheel van sociale groepen en lagen, met etnische en culturele verscheidenheid, leeftijdsopbouw en arbeidsmarkt, met menselijk en cultureel kapitaal moeten kinderen ook in die zin worden ingeleid in de aard en structuur van de Nederlandse samenleving - en ook hier is voor goed inzicht de Europese en mondiale context weer onmisbaar! En ook hier krijgen Canon-thema’s als ‘slavernij’, ‘kinderarbeid’, ‘Aletta Jacobs’, ‘Suriname en de Nederlandse Antillen’, ‘Veelkleurig Nederland’ én opnieuw ‘Europa’ een nieuw perspectief.

(4) En om heel dat erfgoed dat we onze kinderen nalaten goed te kunnen beheren is het belangrijk dat ze iets meekrijgen over de fundamentele waarden die bij een goed beheer centraal staan, waarden van vrijheid en democratie, van solidariteit en gerechtigheid, van rentmeesterschap en handelsgeest. Het is hier dat tal van historische Canon-thema’s hun nieuwe thuis vinden. Daarbij valt te denken aan ‘De Republiek’, ‘De VOC’, ‘Spinoza’, ‘De grondwet’, ‘De Eerste en Tweede wereldoorlog’, ‘Indonesië’, ‘De verzorgingsstaat (Drees)’, ‘Srebrenica’ én – opnieuw – ‘Europa’.

Wanneer we ons als geografen in de komende tijd zullen moeten verhouden tot de Canon zoals die door de commissie Van Oostrom werd gepresenteerd, zullen we een dergelijk referentiekader nodig hebben. In de eerste plaats zullen we dat kader nodig hebben om de historische Canon-vensters een zinvolle plaats te geven. Maar belangrijker is nog dat we met dat kader het onderwijs een perspectief mee kunnen geven op de vorming van jonge mensen voor een gezamenlijke toekomst in een gezamenlijk woongebied.

Met het oog op de toekomst
Waarom moeten kinderen/jongeren eigenlijk iets weten over Nederland? Volgens mij kan dat niet alleen zijn om het ontwikkelen van een gevoel van nationale eenheid en eigenheid, een nationale identiteit. Dat kan hooguit een bijprodukt zijn van het inleiden in kennis die kinderen/jongeren nodig hebben om te functioneren in de samenleving van vandaag en morgen. Verantwoording van de keuze van leerinhouden dient daarom verder te gaan.

Het samenstellen van een ‘Canon van Nederland’ is niet in de eerste plaats terugblikken op wat in eeuwen van geschiedenis is opgebouwd, maar veeleer nadenken over het leven in het Nederland van de toekomst. En dan wordt vanzelf duidelijk wat uit het verleden de moeite waard is om voor de toekomst te behouden.

Een nieuw ‘Verhaal Nederland’? Dat is alleen te schrijven als we ons rekenschap geven van het feit dat de kinderen van vandaag het hoofdstuk van de toekomst zullen schrijven.

Dr. J.M. (Jan Marten) Praamsma is sociaal-geograaf en onderwijskundige en is als lerarenopleider verbonden aan de Christelijke Hogeschool Ede.

Link
"Maak geografen zichtbaar, niet de geografie"



Printversie